Dit is het tweede artikel uit de serie: “Wat is dat dan een [foto]?” Wilt u het begin lezen ga dan naar:
“Where We Are” [foto]: Kees de Graaff
Nou mag ik mij verbazen dat de [foto] zich altijd weet te onderscheiden van andersoortige afbeeldingen, in de praktijk heb ik daar natuurlijk geen last van. Want aldaar consumeer ik gewoon tientallen foto’s per dag, die ik vrij bewusteloos tot mij neem. Het is net zoals bij het lezen van geschreven tekst; de afzonderlijke letters en woorden zie ik niet meer, ik duik gelijk in de betekenis ervan. Vergetend dat ik ooit jaren lang op school heb gezeten om mij zelf te trainen in het schrijven en het ontcijferen van al die spettertjes inkt op het papier of die pixels op het beeldscherm. Spetters en pixels die toch mooi de letters en woorden vorm hebben gegeven. De verwondering begint als ik er bewust over nadenk. En die fonkelende verwondering heeft allerlei facetten, bemerk ik nu.
De appelsoort ‘Golden Delicious’ herken ik meteen omdat het een gele appel is, maar als ik dan die zeven andere appelsoorten zie bij mijn groenteman dan geraak ik in de war. Ik zou echt niet direct het verschil ‘weten’ of ‘zien’ tussen een Jonathan, Elstar, Cox’ Orange, Jonagold of een James Grieve. Om maar een paar populaire soorten te noemen. En als je het niet zie, dan weet je het ook niet, en andersom. Zou ik wekelijks al die verschillende soorten kopen, proeven en extra bestuderen, dan zou ik het na enkele maanden hoogst waarschijnlijk wel weten. Met andere woorden; je kan het wel leren, zolang je het maar met aandacht bestudeert. Dus de vraag aan mijzelf hoe ik zomaar een [foto] kan onderscheiden van andere soorten afbeeldingen is in wezen een erg naïve vraag. Dat heb ik gewoon geleerd in de loop van mijn leven. Wanner dat leerproces begonnen is weet ik eigenlijk niet precies. Maar ik vermoed ergens in het begin van mijn tienerjaren. Wat ik wel geconstateerd heb is dat kinderen geen lor geven om foto’s. De [fotograaf] Hans van der Meer heeft ooit een [fotografisch] kinderboek gemaakt met de titel “Schapen tellen”. Mijn kinderen die toen zeven en negen jaar waren keken er niet naar om. Het kon hen op geen enkele wijze boeien. Wat ik opmerkelijk vond. Ik vermoed dat [foto’s] in het algemeen niet tot de verbeelding spreken, in ieder geval niet tot de verbeelding van kinderen. Reclame buroos weten daar trouwens ook alles van. Als u vanmiddag of morgen de supermarkt in duikt moet u eens letten op de verpakkingen die speciaal voor kinderen zijn gemaakt. Daar zult u nooit en te nimmer een foto op vinden. Altijd kleurige tekeningen, en dan nog het liefst van fantasie figuurtjes. Daarentegen zijn bijna alle producten voor volwassenen opgetuigd met [fotografische] afbeeldingen. Rara hoe kan dat? Om terug te komen op de onnozele vraag van hoe ik [foto’s] van andere soorten afbeeldingen weet te onderscheiden; dat heb ik dus gewoon geleerd, alleen het traject en de tijdsbepaling van dat leerproces is niet exact duidelijk voor mij. Het houdt zeker verband met het leren lezen en schrijven, doch loopt daar beslist niet parallel aan.
Een ander facet aan de [foto] welk mij fascineert is het gevoel welk deze bij mij bewerkstelligd. Het kijken naar een [foto] is een geheel andere ervaring dan het kijken naar een andersoortige afbeelding. Heb soms zelfs het gevoel dat de [foto] naar mij kijkt. En vaak krijg ik het gevoel dat ik ergens anders ben dan waar ik feitelijk ben, bij het aanschouwen van dat [fotografisch] tafereeltje. Een wonderlijk gevoel, welke een zekere magie bevat. En in andere gevallen heb ik een sensatie gelijk als wanneer ik door een vierkante verrekijker kijk.
Om te beginnen gebruikt de [foto] altijd een zeer rigide ‘schematiek’. Ik realiseer me dat het woord schematiek officieel niet bestaat. Toch zal ik dat woord hier beslist gebruiken. Omdat ik geen beter woord ervoor kan vinden. Want het is niet zomaar een schema waarvan gebruik wordt gemaakt in de [foto]. Het ‘schematische’ in de [foto] is altijd van dezelfde soort, onherroepelijk. Er is altijd een achtergrond en een voorgrond, en alles daartussen. Wat op de achtergrond staat is altijd kleiner dan datgene wat op de voorgrond staat, en dat altijd in de juiste verhoudingen, daar is geen willekeur in te bespeuren, nee, eerder een soort wetmatigheid. Wat bij nader onderzoek dan ook solide een wetmatigheid blijkt te zijn. Een schematiek die men soms ook kan terug vinden in schilderijen en tekeningen, maar nooit zo onontkoombaar als in een [foto]. In de schilder en teken nijverheid kan men met het [fotografische] schema dollen wat men wilt, ervan afwijken, en of vervormen, in ieder geval wordt het daar niet te serieus genomen. Daarbij komt nog dat de tekenkunst en de schilderkunst zich vaak bediend van andere schema’s. Al die andere soorten afbeeldingen kennen vele wegen om een zekere orde te creëren. De orde van de [foto] is ten alle tijden bewerkstelligd door toepassing van die specifieke schematiek, die haar eigen is. Zij kan beslist niet zonder. Erger nog; die eigenheid is haar belangrijkste kenmerk. Zonder die eigenheid is het geen [foto] meer. De toegepaste schematiek, welke van een [foto] een [foto] maakt is de wetmatigheid van het lineaire perspectief. Een wetenschap die zijn oorsprong vond in het prille begin van de renaissance in de eerste helft van de vijftiende eeuw. Het lineair perspectief is een notatie systeem om objecten in de ruimte te beschrijven, welk men zonder meer als revolutionair mag beschouwen. Het wonderlijke van het lineaire perspectief is dat het het object niet alleen beschrijft maar het tevens daarmee direct visualiseert. Waardoor het zich onderscheid van andere notatie systemen. Het lineair perspectief is sindsdien zeer bepalend geweest voor onze manier van afbeelden. En het was niet alleen een nieuwe manier van afbeelden, het was zeer zeker ook een nieuwe manier van denken. Die uiteindelijk ook ons kijken naar objecten in de ruimte heeft veranderd. Resulterend in nieuwe opvattingen en inzichten, die grote invloed had niet allen voor de afbeeldingen die men maakte maar zelfs ook voor de wetenschappen. Ik zal daar later uitgebreid op terug komen.
Een andere bizarre eigenschap van de [foto] is haar bizarre presentatie van het detail. Nou mag Frans Hals lekker klodderen met zijn kwast welke een illusie of een suggestie van marterbont creëert. Op afstand zie je werkelijk dierlijk bont, doch ga je er met je neus op staan dan zie je grappige verfstreken. Bij een [foto] voltrekt dat wonder zich gans anders, ga je daar met je neus op staan dan zie je beslist ieder haartje van die bontmantel. Fascinerend en bijna ongelooflijk, want hoe krijgt een [foto] dat voor elkaar? Zou een schilder een grasveld willen verbeelden, dan zal hij gebruik maken van een zekere strategie, om het zo waarachtig mogelijk te maken voor de toeschouwer. Maar hij zal het beslist niet in zijn hoofd halen om een miljoen grassprietje apart te schilderen. Nee, dat zou van de zotte zijn. Maar bij de [foto] sta ik voor het voldongen feit dat ik beslist alle grassprietjes zie. Zou de schilder er nog een paar willekeurige klodders rood op gooien, dan zie ik in mijn verbeelding ook nog eens echte klaprozen. Nu twijfel ik of de uitdrukking ‘in mijn verbeelding’ wel correct is. Misschien moet het zijn ‘met’ mijn verbeelding’. Who knows? En bij het geschilderd gras zal je ook beslist minder onkruid tegenkomen dan bij het [foto] gras. Ook dat nog. Nee, dat [gefotografeerde] gras laat werkelijk niks aan de verbeelding over. Ik zie gewoon echt gras, en dan met de nadruk op echt. Amen uit.
Hier klopt iets niet. Iedere afbeelding is een afgeleide van een concreet iets. In dit geval gras. Met andere woorden iedere afbeelding is een abstractie van iets concreets. (abstraheren – afleiden van). Wil ik een abstract iets begrijpen, of lezen, ontcijferen, of wat dan ook, dan heb ik wel mijn verbeelding nodig.
De letter r is in wezen een abstract gegeven, waarvan wij weten dat die R voor de klank rrr staat. Onze geconditioneerdheid stelt geen vragen meer aan de vorm van de letter R. Nee, dat hebben we gewoon allemaal met elkaar afgesproken. Schluss. Daar gaan we niet meer over discussiëren.
Wat ik wil zeggen is dat bij iedere afbeelding hebben wij onze verbeelding nodig, anders zien we niks, anders betekent het helemaal niks. Maar bij een [foto] slaat mijn verbeelding helemaal dood. Ik zie het gewoon zoals het is. En het ziet er allemaal akelig ‘echt’ uit. En dat kan natuurlijk in principe helemaal niet. Ik zie gewoon gras, terwijl er helemaal geen gras is. Er is dus sprake van een soort afbeelding die zich voor doet als een heel concreet iets. Bijna geheel gelijkend op een zekere ‘werkelijkheid’. Maar kijken naar de werkelijkheid is wel even iets anders dan kijken naar een afgeleide ervan, namelijk een afbeelding van die werkelijkheid. Dit is toch wel een lastige zaak. Nogmaals: Een [foto] laat niets aan de verbeelding over, dus beeld ik mij zelf in dat ik een werkelijkheid zie. Terwijl ik zit te staren naar een af-beelding.
Met andere woorden ik beeld mij in dat ik gras zie. En zoals gezegd is inbeelding een wezenlijk ander proces dan verbeelding of uitbeelding. En zou je de hele dag zaken inbeelden dan lijkt mij dat een vrij ongezonde bezigheid. Ik beeld me in dat ik miljonair ben. Ik beeld me in dat ik geniaal ben. Dat zal mij beslist niet door mijn vrienden in dank worden afgenomen. En je constant allerlei dingen inbeelden lijkt me ook niet erg gezond, daar is iedereen het toch wel mee eens. Maar bij een [foto] schijnt dat gemakkelijk te kunnen. Bizar. Nee, de hoeveelheid details die een [foto] presenteert is op de keeper beschouwt toch wel erg verwarrend.
Zoals de zaken er nu voorstaan mag ik het volgende concluderen: De [foto] is beslist een abstract iets, maar als we ernaar kijken ervaren wij het als een zeer concreet iets. Hoe kan dat? Hoe weet een [foto] dat te bewerkstelligen? Of; Hoe krijgt de [fotograaf] dat voor mekaar?
Bovenstaand is een artikel uit de serie:
Wat is dat dan, een [Foto]?
Deel I
Deel II
Deel III
Deel IV
In voorbereiding
Laatste stukje rammelt. Is nog niet duidelijk genoeg. Daar moet nog wat aan gesleuteld worden.