Selecteer een pagina

Longread: 5200 woorden. leestijd: 22 minuten.

Tja, Bij Ezelsoor (2# hands boekenzaak hier in Amersfoort) zag ik ineens drie boeken van Hans Aarsman liggen. Voor een prikkie gekocht. Over de “Aarsman Collectie” die wekelijks in de Volkskrant verschijnt. Al vijftien jaar erger ik mij daaraan. “Maar waarom dan?” Vroeg ik mijzelf af. Ik heb geprobeerd het op een rijtje te zetten. Om de irritatie van mij af te schrijven…

Lees, huiver en geniet……….

 

Tja, het is weer donderdag, dus we worden weer door de Volkskrant getrakteerd op de frivole bijziendheid van dhr. Hans Aarsman in de vorm van “De Aarsman Collectie” (DAC). Welke bestaat uit een zekere [foto] uitgesmeerd over twee volle pagina’s, begeleid door tekst van hooguit vierhonderd woorden. Misschien vindt u het niet aardig van mij dat ik het woord ‘bijziendheid’ gebruik. Maar helaas kan dat niet anders want H.A. ziet er werkelijk zaken, gebeurtenissen en gedachten ‘er bij’. U dient dit letterlijk op te vatten. En te beoordelen aan de populariteit van deze kunstzinnige column mag men deze bijziendheid beschouwen als een aparte gave van deze scribent. Of moet ik zeggen: kunstenaar? Dat laatste blijft enigszins in het ongewisse. Wel is het zo dat deze groteske rubriek bij de Volkskrant sinds jaar en dag valt onder de kunstredactie. Is H.A. dan een kunstcriticus die kunst[foto’s] onder de loupe neemt? Nee, geenszins want het betreft altijd journalistieke [foto’s] met een uitzondering daar gelaten. Is hij dan een machtig schrijver die in uitzonderlijke taal het wonder van de getoonde [foto] op bloemrijke of prozaïsche wijze openbaart en toelicht? Nee, geenszins. Of is de combinatie van tekst en beeld een kunstvorm? Dat zou kunnen, maar zover ik de steevaste gewoontes van de kranten ken, weet ik dat bij iedere journalistieke [foto] altijd wel een begeleidend tekstje staat. Weliswaar geen 400 woorden, maar toch. Of is hij dan een geweldenaar in het schrijven van ondertiteling? Blijkbaar, want de Volkskrant geeft hem al meer dan 15 jaar de volle ruimte. Zelf ben ik nog nooit een redactioneel stuk tegen gekomen waarin de kunstredactie zelf omschrijft wat de aard en vooral de waarde is van deze column, voor de Volkskrant zelf en dat voor haar lezers. Dus ik zal ergens anders te rade moeten gaan om dat voor mij zelf uit te zoeken.

 

Jaren geleden zag ik een journalistieke [foto] in het weekend katern van de NRC. Pieter Kottman, de toenmalige eindredacteur van dat katern, had daarbij een verhaaltje geschreven welke hij volledig uit de duim had gezogen. Hij fantaseerde er lustig op los. Ik was daar tamelijk verbolgen over want het ging werkelijk ten koste van de [fotograaf] en zeer zeker ook op schaamteloze wijze ten koste van de nog steeds levende personen die op de betreffende [foto] waren afgebeeld. Ik heb deze eindredacteur daarop aangesproken om mijn ongenoegen en mijn verontwaardiging kenbaar te maken. Zijn antwoord ervaarde ik als schokkend, waardoor ik toch maar meteen rechtop in mijn stoel ging zitten om mijn ogen uitwrijven, want hij schreef: “Beste Kees, maak je geen zorgen, maak je niet druk, want het betreft hier gewoon divertissement.” Dat franse woord heb ik toch wel even op moeten zoeken en het betekent gewoon: Verstrooiing. [Foto] journalistieke waardigheid mag je gewoon verkrachten om verstrooiing te bieden aan verstandige krantenlezers die de week moe zijn en in het weekend zich verpozen met life-style artikelen. Ach ja, waarom ook niet?

 

Of de Volkskrant de DAC. (De Aarsman Collectie) haar lezers midweeks aanbiedt als zijnde kritiekloze verstrooiing lijkt mij onwaarschijnlijk, maar het zou zomaar best kunnen zijn. Wie weet? 

 

Maar goed, bij het lees-kijken van de DAC’s wordt er wel het nodige over de kijk-lezer uitgestrooid, en dat is beslist niet voor de poes. De DAC’s worden na een jaartje of wat gebundeld en in boekvorm uitgegeven. En als ik dan de recensies daarover lees, en ik bestudeer de achterflappen, dan blijkt dat H.A. strooit met allerlei opzienbarende inzichten: hij baart het ‘op-zien’, het ‘heen-en-weer’ kijk-lezen. En de meest voorkomende zin die ik tegenkom is: “Hans Aarsman leert u en mij en wie dan ook om beter te gaan kijken”. Daaruit concludeer ik zonder meer dat we van doen hebben met een leermeester. Dus wij dienen enige respect te betrachten voor deze professor in de [fotologie]. Hij zal ons stichten.

  

Dat hij een autoriteit is, of een strenge leermeester, kan men afleiden aan de titels van zijn boeken (De DAC’s in gebundelde vorm). Letterlijk maar dan ook letterlijk in chocolade-letters vertelt hij mij luidruchtig: “Ik zie, ik zie, wat jij niet ziet, sufferd!”. O.K toegegeven, het laatste woord ‘sufferd’ staat er weliswaar niet bij, maar in mijn hoofd hoor ik het wel als ik de titels van zijn boeken lees. Ik proef iets neerbuigends, ik voel hier iets aanmatigends. Tja, dat ben ik dan weer, dat ligt beslist aan mij. En het zou best kunnen zijn dat hele volksstammen dat anders ervaren. 

 

Tevens benoemt of bestempelt H.A. zichzelf als zijnde een soort van detective: een fotodetective. Hij heeft zich voorgenomen om als een rechercheur naar een [foto] te kijken, om aldaar de werkelijkheid op te lossen. Hierbij wil ik wel vermelden dat zijn boek met de titel “De fotodetective” uit 2012 een aanrader is. Op zeer hilarische wijze beschrijft H.A. daar zijn avonturen en wederwaardigheden van zijn reis door [foto]-land. In dat boek beschrijft hij op smakelijke wijze de eigenaardigheden van het medium [fotografie] en hoe wij daarmee omgaan. Ondanks zijn persoonlijke ontboezemingen kom ik nergens aan de weet wat hem toentertijd bewoog om als gesjeesde neerlandicus zich in de [fotografie] te storten. En welk doel hij daarbij voor ogen had. Maar hoe dan ook, in dat vrolijke boekje staan een hoop leerzame zaken vermeld.

  

Tevens afficheert en identificeert H.A. zich met de klassieke super-detective Sherlock Holmes. Holmes is een volledig fictief figuur en een creatie van de schrijver Arthur Conan Doyle. Die ook Watson schiep, het hulpeloze mindere schepsel, de side-kick van Sherlock, maar die wel als spreekbuis fungeert. Watson omschrijft en vertelt wat voor een bijzondere man Holmes is. Ik zelf ben er nog steeds niet achter waarmee H.A. zich nu werkelijk aan spiegelt. Is het de schrijver, of is het Watson, of Sherlock? Volgens eigen zeggen is het de fictieve persoon Sherlock Holmes. Die in H.A. een waarachtig persoon is geworden. Ik bemerk dat H.A. een zelfbeeld heeft gecreëerd welke hij op de juiste wijze heeft uitvergroot en stevig heeft weten in te lijsten. En hij heeft dat prachtige zelfbeeld opgehangen ergens in de hoofden van kunstredacteuren, zijn volgelingen en andersoortig gelovigen.

  

Leermeester, detective en dan ook nog Arthur Conan Doyle. Bij dit alles doemt er een beeld op van een Hans die een ontzagwekkend grote bewonderaar is van de voorstelling van zijn eigen geest. Maar misschien vergis ik mij in dit beeld en zou het louter te maken kunnen hebben met ‘branding’: jezelf in de markt zetten. Wie zal het zeggen? 

 

Over verstrooiing gesproken. In vroegere tijden zag men in kranten of tijdschriften afgedrukt twee identieke plaatjes in de vorm van tekeningen. In eerste oogopslag zag men beslist geen verschil tussen de twee tekeningen. Doch bovenaan stond de vermelding: “Zoek de zeven verschillen.” Het opzoeken van die piepkleine verschillen was waarlijk een onzinnige doch zeer verstrooiende bezigheid. Je sloeg jezelf op de borst als je ze alle zeven had gevonden. De DAC’s doen mij op vrolijke wijze denken aan de “Zoek de zeven Verschillen”. H.A. beweert ergens in zijn publicaties dat een [foto] niet één maar toch wel op zijn minst zeven waarheden bevat. (blz 178 DAC). In zijn teksten verwijst hij naar futiliteiten die hij met zijn loupe gevonden heeft. Ik kijken en zoeken, en ja zowaar ik zie een blijkbaar uiterst belangrijk detail, vervolgens moet ik weer terug naar zijn tekst en zoeken waar ik was gebleven met het lezen. En dat steeds maar heen en weer. Uiterst vermoeiend. Bij het ontdekken van de zeven verschillen bij de identieke tekeningen beving mij nog een zekere voldoening. Bij het ontdekken van de zeven ‘op-zien’ barende waarheden van H.A. moest ik alleen maar naar mijn tenen kijken die helemaal krom stonden van irritatie, gêne en stuitende verbazing om zulke kinderachtige gevolgtrekkingen; de ‘op-zien’ barende waarheden die H.A. zogenaamd zag. En eigenlijk is het allemaal veel erger want hij ziet en hoort ook allerlei dingen die geen mens kan zien, met of zonder loupe. De afgebeelde personen hoort hij spreken en denken. Uit lichaamshoudingen leest hij zaken af die ik zelf toch echt anders zie. Maar goed hij zal het ongetwijfeld nodig hebben om zijn verhaaltje rondmaken, welke meestal eindigt met een zoetsappig moraaltje. 

 

Ach ja, hoe komt het dat ondergetekende zich groen en blauw ergert aan die gigantische onzin van al die D.A.C.’s. De één ervaart het gestrooide als ‘op-zien’ in verhelderende openbarende inzichten, terwijl ik het gevoel heb dat er zand in mijn ogen en gedachten worden gestrooid, misleidende futiele onwaarheden, gefantaseerd en gefabuleerd. Ik zou vele voorbeelden kunnen aandragen waar in zou blijken dat H.A. volledig de plank mis slaat, maar dat ga ik hier beslist niet doen. 

 

Ikzelf hou mij intensief bezig met de queeste wat [fotografie] zoal niet vermag te zijn. Zo ook onze H.A. En hij heeft daar zonder meer zinnige dingen over gezegd en geschreven. Alleen bij zijn DAC’s blijft zijn naald hangen in een bizarre dwaling.

 

Laat mij het zo zeggen: eigenlijk gaat het mij niet om die dappere Hans en ook niet om die brave Volkskrant redacteuren. Mijn frustratie en obsessie gaat verder dan dat. Voor mij is de hamvraag: hoe komt het dat ik in een samenleving verkeer die dit soort onnozelheid als zoete koek slikt. Hoe komt het dat men dit soort geloof en aanhankelijkheid erop na houdt betreffende het [fotografisch] beeld. Dit schrijven gaat eigenlijk totaal niet over de optiek van de Volkrant en de beuzelarij van H.A. maar gewoon over mijn eigen fascinaties en twijfels aangaande de algemene ontvankelijkheid en gangbare ervaring van het verschijnsel [fotografie]. Wat wringt er en waar wringt het? 

 

Nee, ik zoek het niet in de bizarre teksten van de DAC’s want dan vervallen u en ik in de meest komische ongerijmdheden. Ik wil het hebben over het algemene waar mijn samenleving zich op blind staart. Ik zoek een herkenningspunt een algemeen geaccepteerd idee waarop ik kan inhaken. Ik ben geen filosoof die het zomaar losstandig kan bedenken, beschrijven en verklaren. Ik moet me vastklampen aan reguliere en gaande aannames. En wat die voor mij zouden kunnen betekenen. Dus ik kies ervoor om aan te haken bij de gedachtengangen van dhr. H.A. Zoals hij zijn praatje projecteert op een [foto] van een ander, zo zal ik mijn zoekende ideeën over [fotografie] projecteren op zijn geschrijf.

 

Want ik lees, ik lees, wat hij niet leest. En zal schrijven wat hij niet schrijft.

 

Daarbij zal ik mij uiteraard iets te drastisch uitdrukken, gewoon om de zaken wat extra reliëf te geven. Zouden daardoor wat scherpe kantjes ontstaan, des te beter: men zal zich bezeren bij ondoordacht lezen.

 

Ondanks mijn onverholen ergernissen bewonder ik de duidelijkheid waarmee H.A. de zaken omschrijf. In zijn boek ‘De Aarsman Collectie’ uit 2004 (blz. 131) kom ik een verhelderende passage tegen. Waarin misschien een kern van het probleem schuilt. Ik citeer zijn woorden:

  

“Maar hééft [fotografie] wel zoveel gemeen met schilderkunst?

Bij het Joodse Bruidje (Van Rembrandt. red) heb ik me nooit afgevraagd: wat doen die twee daar, wie zijn dat precies? Je voelt onmiddellijk dat de liefde hier het onderwerp is, niet die twee. De verf waaruit ze bestaan, tilt ze boven zichzelf uit. [Fotografie] heeft niet die ingebouwde abstrahering. Een [foto] is een raam waardoor je een stukje wereld ziet. Dodelijk banaal.”

  

Geweldig deze tekst en constatering. Als de [foto] niet die ‘ingebouwde abstrahering’ heeft zoals een schilderij, wat hééft de [foto] dan wel? Daar hoor ik geen antwoord op. Nee, de [foto] schijnt een raam te zijn waardoor je heen kijkt. Banaal. Maar de vergelijking abstrahering en raam is een ondoenlijke vergelijking. Appels en peren. 

 

Alles gebeurt in onze vier-dimensionale wereld. Ik tel hier de ‘tijd’ als vierde dimensie erbij – ruimte-tijd – want deze blijkt op mysterieuze wijze een belangrijke rol te spelen in de meeste [foto’s].

 

Iedere afbeelding is per definitie een abstractie. Een 4-dimensionale wereld wordt geabstraheerd tot een plat 2-dimensionaal vlak. Of het nu een [foto] betreft of een schilderij, het zijn beide onontkoombare abstracties. Waarom ziet H.A. de abstractie van de [foto] niet? Het kijken naar een [foto] ervaart hij als dodelijk banaal. Dat klopt want hij ziet de [foto] in zijn geheel niet meer, hij meent een stukje van de wereld te zien, want hij kijkt ‘door’ een raam, maar  niet ‘naar’ iets vlaks vlak voor zijn neus. Nee, hij kijkt DOOR iets heen, waar hij dan een stukje van de wereld weet te ontwaren, NAAR die illusionaire werkelijkheid gaat hij dan zitten staren, met of zonder loupe.

 

Nu is hij beslist niet de enige die op zo een wijze een [foto] ervaart. De meeste van ons en hoegenaamd bijna alle [fotografen] ervaren het verschijnsel [foto] als zodanig. Maar van een docent, een professor in de [fotologie] die oreert over ‘ingebouwde abstrahering’ mag men toch wel iets anders verwachten. Of hij moet helemaal zijn mond dicht houden. Met zijn eigen banaliteit doodt hij op voorhand ieder begrip over wat een [foto] in wezen is. Dus niet wat de [foto] ons toont maar wat een [foto] tot [foto] maakt. Onze Hans mag je dan ook werkelijk beschouwen als het zoveelste slachtoffer van de [fotografie]. Want ook hij is onontkoombaar verstrikt geraakt in de illusie van het [fotografisch] beeld.

 

De meesten onder ons zullen die illusie niet kunnen vatten omdat het een illusie van een illusie betreft. En in principe valt hen dat niet kwalijk te nemen, en zelf val ik er ook dagelijks voor. We spreken over de schijn van een schijnbare wereld. Wat de [foto] beweert ons te tonen ervaren wij als zijnde akelig concreet, bijna tastbaar, waardoor wij de abstrahering van het [foto]beeld niet meer zien, ervaren of gewaar worden.

 

Trouwens, bij de [foto] is de abstrahering werkelijk ‘ingebouwd’, dit in tegenstelling tot de abstrahering bij een schilderij welke voortkomt uit de verbeelding van de schilder.

  

Mag een schilder concrete zaken abstraheren, dat zal hij dat doen met zijn ‘verbeelding’. Daarentegen concretiseert de [fotograaf] abstracte zaken, welke hij bewerkstelligt met zijn wel of niet gezonde ‘inbeelding’. Ik zou hier best dieper op in willen gaan; maar vandaag niet. 

 

Een [foto] is alles behalve een raam. En ook de camera is geen raam, ook geen bril of een soort van verrekijker, en zeker geen oog. No way no. De zeer oude camera’s hadden een groot matglas waarop je ietwat wazig ondersteboven spiegelverkeerd ongeveer zag wat er ‘op’ de [foto] zou komen te staan. Latere camera’s kregen een soort van vizier om mee te richten. Daarna kregen de meeste camera’s een zoeker, welke bestond uit een matglas, een rechthoekig vlak waarop het toekomstige werd geprojecteerd. (spiegel reflex camera’s). Tegenwoordig zijn deze zoekers in de camera’s vervangen door minuscule elektronische beeldschermpjes. Als de [fotograaf] in zijn camera kijkt, zit of staat hij gewoon televisie te kijken. Maar vanwege de sublieme kwaliteit van deze beeldschermpjes vergeet hij dat hij naar een projectie op een plat vlak kijkt, want vanwege het illusionaire karakter ervan geniet hij van de sensatie en het gevoel dat hij werkelijk ergens ‘door heen’ kijkt. Nogmaals: een [fotograaf] die in zijn zoeker kijkt staart gewoon naar een zeer wetenschappelijke en technologische projectie. Op het moment dat hij op de ‘ontspanknop’ drukt legt hij zekere visualiteit van het beeldscherm ‘vast’, oftewel hij produceert een ‘screendump’.

 

Dat ‘vastgelegde’ is dan ook maar meteen de [foto]. Causa sui: Iets wat zijn eigen oorzaak is, een eigenschap die vroeger uitsluitend God toe behoorde. De [foto] is zijn eigen oorzaak. Tenminste, als je het gevoel heb dat je ergens ‘door heen’ kijkt dan blijkt werkelijk dat oorzaak en gevolg niet meer van elkaar te onderscheiden zijn. Hocus Pocus. 

 

De [foto] beweert ons iets te tonen, wat in principe niet mogelijk is. Het is volgens mij andersom: De [foto] toont ons een bewering. En dat is wezenlijk iets anders. Bij het bekijken van een [foto] kan je het op je af laten komen zodat je kan genieten van de sensatie dat alles werkelijk exact lijkt op wat het is, op wat het ‘voor’ moet stellen. Bij een scherpe (of onscherpe) [foto] van een koe zie je ook meteen dat het onmiskenbaar gaat om een koe. Uiterst ‘waarheidsgetrouw’. Maar wat voor een soort waarheid is dat dan? U voelt hem al aankomen: ja, een waarheid als een koe. Met andere woorden: totaal nietszeggend.

 

Wil je op een zinnige wijze naar een [foto] kijken dan stel ik voor om de kijkrichting om te draaien. Ga niet uit van het geprojecteerde maar verplaats jezelf in de projector. Oftewel in het hoofd van de [fotograaf]. Want hij is diegene die zijn beweringen, zijn visies, zijn opvattingen en andere abstractheden wil concretiseren in het [fotografische] beeld. Wat bedoelt de [fotograaf] met zijn projectie? Wat is zijn bewering die de [foto] toont? Hij wil zijn bewering in het beeld brengen; hij is een ‘inbeelder’. Een goeie [fotograaf] is een meester van de inbeelding. En vergeet niet dat inbeelding totaal iets anders is dan ‘verbeelding’. (En onze bekijker van de [foto] beeldt zich in dat hij door een raam kijkt.) 

 

“Ik heb altijd een vergrootglas bij me, zo eentje in een leren vierkantje, dat je in je broekzak kunt stoppen. Een vergrootglas drukt je op de feiten….” 

 

Dit lees ik in het voorwoord van zijn boek “De Aarsman Collectie”, zijn eerste bundeling uit 2005 (blz. 6 DAC). In 2012 schrijft onze Hans in zijn boek “De fotodetective”:

  

“Sinds ik als een detective naar [foto’s] kijk, is een [foto] voor mij een verzameling feiten die in één beeld zijn samengebracht. Vormkwesties spelen geen rol meer. Als de combinatie van die feiten veelzeggend is, is de [foto] dat ook” (blz. 41 DF) 

 

Als de vorm er werkelijk niet meer toe doet, heeft de inhoud dan nog enig recht van bestaan, bestaat die dan überhaupt nog wel? Vroeg ik mijzelf af. Het doet me denken aan de vroegere alchemisten die een steen in goud wilden veranderen. De vorm deed er niet toe, nee, maar de inhoud moest wel veranderen in het edelmetaal . Hocus Pocus.

 

Een [foto] bevat geen feiten – of het zouden pixels moeten zijn – maar toont op zekere wijze vermeende feiten. Welke uiteraard zeer feitelijk kunnen of blijken te zijn. Een rechter kan zomaar iemand veroordelen naar aanleiding van een [foto] waarop de misdadiger verkeert in een zekere situatie. Dus dat een [foto] feiten toont is waar en ook niet waar, want over wat voor een soort feiten spreekt men dan? Je kan nooit werkelijk zien wat er tijdens de ‘vast’-legging gebeurd is, want we hebben te maken met iets wat stil staat. Het enige wat er echt gebeurd als je naar een [foto] kijkt is dat je naar een [foto] kijkt. Weliswaar is men in staat om uit het getoonde zekere conclusies te trekken. Zonder meer. Zie hier het ware en zware werk van onze fotodetective. 

 

Ieder beroep heeft natuurlijk zijn gereedschappen. Zo zie ik dat onze detective zich bedient van een schrikbarende hoeveelheid onmisbare kijk-protheses. Zoals google, wikipedia, data-banken, pers-bureaus, andermans foto’s en dan natuurlijk zijn eigen loupe. Dit alles om allerlei derde-hands waarheden en feitelijkheden bij elkaar te harken, welke hij aanvult met zijn eigen gefabuleerde halve waarheden, die overigens zeer suggestief werken. Natuurlijk zeer informatief. Maar ja, wat is er niet informatief tegenwoordig. Informatie is heden ten dage het meest ordinaire gemeengoed voor een ieder die in staat is om zijn smartphone op te laden. Ook zijn zijn teksten natuurlijk vermakelijk en niet te vergeten de spitsvondigheid die dan bestaat uit het “kijk-mij-eens” kijken. Dit alles opgedirkt met een zoetsappig politiek-correct libelle-moraaltje. Al met al gewoon doordeweeks divertissement. 

 

Feiten. Ik zou dieper in kunnen gaan over welke feiten, en welke soorten feiten een [foto] wel of niet zou kunnen presenteren. Maar dan wordt het allemaal te filosofisch, en dan zal blijken dat mijn conditie in die tak van de sport niet bijster is. Ik zal het de lezer besparen. Filosofen weten dusdanig te goochelen met zichzelf vermenigvuldigende abstractheden dat mijn hoofd ervan gaat duizelen. Soms snap ik het na veel moeite net, net een heel klein beetje, of net op het eind net helemaal niet. Wat dat betreft ben ik een gewone [fotograaf] die in zijn werk zoekt naar een zo laag mogelijk abstractie-niveau. Sorry, dit allemaal terzijde. 

 

Wel wil ik konde doen van ‘feitelijkheden’ die ikzelf gevonden heb na loupe-achtige bestudering van de “De Aarsman Collectie”. Close reading heet zoiets, zou je dat kunnen vergelijken met ‘close-looking’? Ik lees, ik lees, wat jij niet leest. Of; ik schrijf, ik schrijf, wat jij niet schrijft. Iets in die trant. Maar voor ik van wal steek het volgende:

  

De feiten die hij bespeurd moeten ‘veel-zeggend’ zijn. Waarop ik mij afvraag of een visueel beeld iets moet laten zien of moet een beeld iets zeggen? Zeggen heeft met taal van doen, en dat staat haaks op de bedoeling en eigenschap van welk beeld dan ook, want deze is, zeker ook bij een [foto] altijd visueel van aard. Misschien komt het over als zijnde imponderabilia, maar dan toch. Tekst is oppermachtig pleegt men te zeggen. Maar dat geldt natuurlijk alleen voor diegenen die gebruik maken van geschreven tekst en op de een of andere manier geïnteresseerd zijn in macht. Hetzelfde geldt ook voor de beruchte uitspraak: “Kennis is Macht”. Kennis is geen macht, maar wel voor partijen die zich bezig houden met macht. (Misschien wordt het tijd om dan toch maar eens Michel Foulcault te gaan lezen en te bestuderen).

 

Het beeld bestond vele millennia eerder dan het geschreven woord. Bij, of beter gezegd met de uitvinding van het literaire schrift heeft men het beeld letterlijk in stukjes gescheurd. Het beeld werd te krachtig en als bedreigend beschouwd. Het beeld is circulair, je kan je ogen er in allerlei richtingen overheen laten dwalen, het beeld is multi-interpretabel daardoor. Het schrift weet het visuele verbeeldende beeld te verscheuren en zet de elementen op een rijtje. Tekst is per definitie lineair, en heeft slechts één richting. En met deze discursiviteit kan men zaken ‘verklaarbaar’ maken. Voor machthebbers is beeld uiterst bedreigend, zie het oud-testamentische ‘Gouden Kalf’ dat moest verwoest worden, en daarvoor in de plaats kwamen de teksten van Mozes: Wetten.

 

De strijd tussen tekst en beeld is al eeuwen oud en nog steeds gaande. We zijn vergeten dat er zelfs in vroege tijden oorlogen zijn gevoerd over het wel of niet mogen maken van afbeeldingen. Na Luther ging men over tot het bestormen van beelden. En nog steeds vinden er beeld-bestormingen plaats. Ik zelf weet niet beter dan dat het beeld velen malen krachtiger is dan welke tekst dan ook. Ieder reclame bureau zal dat beamen. En de ganse pr-industrie is louter bezig uw ‘beeld’ aan te sturen, te vormen. Maar dat allemaal terzijde.

 

In de middeleeuwen werden er alleen beelden toegelaten die de bazen, ik bedoel de theologen, konden verklaren. De geschreven teksten moesten leidend zijn en niet andersom. En nog steeds zie ik dat gebeuren in mijn eigen wereld. 

 

De [fotograaf] Vincent Mentzel was meer dan veertig jaren lang het gezicht van de N.R.C. Hij vulde met zijn prachtige [foto’s] constant de voorpagina’s. Toen er na al die jaren een plek vrij kwam in de hoofdredactie meende hij, zeer terecht, aanspraak te maken op een plaats in die redactie, met als taak “het beeld”. Nou, mooi van niet… Het literaire duldt geen beeld, uitsluitend als het onderschikt is aan de tekst. Want het literaire houdt zich namelijk altijd bezig met het beschrijven en verklaren van beelden.

 

Zoals onze Hans met zijn loupe aan ‘close-looking’ doet, zo geniet ik enorm van mijn eigen ‘close-reading’. Heerlijk om zinnen en vertogen te bestuderen en uit elkaar te rukken. Waarom staat die komma daar, en waarom gebruikt de schrijver dat bijvoeglijke woord. Waarom dat abstract begrip, waarom daar die verhulling en dan daar verder weer die verheldering. Heerlijk, ik kruip niet in de letterlijkheid van de tekst maar in het hoofd van de schrijver. De projector. Hoe denkt hij, waardoor hij zulke teksten projecteert op zijn rechtlijnigheid. Wat zijn zijn echte motieven? Heerlijk

  

Het is zijn denken die hij projecteert op een zekere rechtlijnigheid: te weten de lineaire tekst. En als hij naar een beeld kijkt zal en moet hij het verklaren. Uitleggen. Met zijn woorden wil hij meester zijn over het beeld.

 

Parasiteren heeft in het algemeen een vrij negatieve betekenis. Dat is jammer want er bestaan veel wonderlijk schone levensvormen die beslist niet kunnen overleven zonder parasitair te zijn. Zo ook bij dhr. H.A. Want ik constateer de feitelijkheid dat zijn DAC volledig parasiteert op de [foto’s] van andere [foto]journalisten. Zonder die [foto’s] hebben zijn DAC’s geen enkel bestaansrecht. De bedoeling van desbetreffende [fotograaf] en de context van die afbeeldingen schuift H.A. achteloos terzijde. Daar heeft hij geen boodschap aan. Zijn neerbuigendheid aangaande dat kent geen grenzen want hij beschouwd [foto]journalisten als een soort canaille, welk bestaat uit humorloze moralistische droefsnoeten. (blz. 16 DF ). Zelf heeft hij indertijd de ‘geëngageerde-[foto]-methode’ gebruikt zonder blijkbaar zelf ook maar geëngageerd te zijn geweest. (blz. 13 DF). Zou hij ooit een portret hebben gemaakt, dan zal hij ook zeer zeker de ‘portret-methode’ hebben gebruikt, wie weet? Men vraagt zich af of hij nu werkelijk [fotograaf] is geweest of dat hij [fotograaf] heeft gespeeld? God mag het weten en eigenlijk doet het er niet toe. Deze gesjeesde student in de Nederlandse letteren dook op onverklaarbare redenen zomaar pardoes met een camera om zijn nek in de wereld van de [fotografie]. Altijd heeft H.A. erbij geschreven, waarvoor we hem dankbaar mogen zijn want het verklaart een hoop. Uiteindelijk was het schrijven over het één of ander toch belangrijker dan het produceren van zinvolle [fotografische] beelden. In hetzelfde hoofdstuk verhaalt hij waarom hij zijn camera’s in 1992 aan de wilgen heeft gehangen. Waarin hij op verhelderende wijze zijn onmacht beschrijft. Ik citeer: 

 

“Je zit in de trein, je kijkt op van een boek dat je aan het lezen bent, je werpt een blik naar buiten. Wat je dan ziet, zo moesten mijn [foto’s] eruit zien. Als door een glasplaat.” (blz: 20 DF)

 

In principe een machtig mooi concept. Hij beschrijft zijn resultaat als een ‘bijna onzichtbare [fotografie]’ (blz. 20 DF). Zodoende kwam hij terecht bij zijn eigen ‘non-[fotografie]’. Het had een belangwekkende doorbraak kunnen zijn, maar nee, het verwarde hem. Ik geloof niet dat hijzelf begreep waar hij tegen aan liep. Hij stopte zeer terecht als zijnde een ‘would-be’ [fotograaf]’. 

 

Alle wezenskenmerken van een [foto] daar kreeg hij geen vat op. En dan heb ik het niet over wat een [foto] zogenaamd toont, nee over wat een [foto] is. Als hij sprak en schreef over vorm, stijl, schoonheid, esthetiek, ‘het schilderij-achtige’ en etcetera dan overschreeuwde hij zichzelf. Hij kreeg er geen vat op. Hij gooide het uit eindelijk allemaal op één hoop en kwam tot de conclusie dat het uitsluitend met ‘sjablonen’ van doen had (blz. 21 DF). Eigenlijk tragisch jammer. Wat dan die sjablonen zouden mogen betekenen wordt totaal niet duidelijk. Daar kan hij blijkbaar geen antwoord op geven. Ik zelf denk dat hij bedoelde: ‘maniertjes’. Hij raakte verstrikt in zijn eigen geforceerde gemanierdheid, en bleef hangen in het epigonisme van deze en gene. Ondanks dat hij zijn [foto’s] altijd aanmerkelijk goed wist te slijten is hij nooit een volwassen [fotograaf] geworden. En dat is helemaal niet erg – en hij is beslist niet de eerste en de laatste die het overkomt- want zijn tocht door [foto]-land heeft prachtige verhalen opgeleverd.

  

Nu 28 jaren later zit Hans nog steeds voor zijn ‘glasplaat’, zijn raam op de wereld. Het kijken naar de werkelijkheid en het kijken naar een [foto] is voor hem volledig synoniem geworden. Maar goed hij is beslist de enige niet die heden ten dage voor een lichtgevende ‘glasplaat’ zit. Na al die jaren zie ik dat H.A. nog steeds niet in staat om op de cruciale vragen waarop hij toentertijd stuitte een antwoord te geven. Waarom lijkt een [foto] op een traditioneel schilderij, en wat hebben die schilderijen dan wel en niet gemeen met de [foto]? Hoe komt het dat een [foto] onzichtbaar kan worden? En wat wordt er dan onzichtbaar? Wat zou de ‘ingebouwde abstractie’ van een [foto] kunnen zijn? Ieder 2-dimensionaal beeld is in principe magisch, ook een [foto]. Waarom ervaart en ziet hij deze geheimzin niet? Nog steeds is bij hem de [foto] een raam waardoor je heen kijkt. Zo ervaren de meesten het, maar van een [fotoloog] met zoveel praatjes en statuur mag je toch wel iets anders verwachten. Of zie ik dat verkeerd?

 

Gelukkig is het uiteindelijk allemaal goed gekomen met onze Hans, want zo te zien heeft hij zijn papieren sjabloon gevonden. En zijn engagement is nu uiterst duurzaam. Hij heeft zijn vorm en esthetiek gevonden, en ook gelooft hij nu weer in zijn eigen profetische magie welke hij uitschalt met het klavier, te weten zijn toetsenbord. Waarop hij alles wat hij ziet met zijn dwalende loupe omtovert in de rechtlijnigheid van subliem gefabuleerde teksten. So far, so Good.

 

Of ik het geloven zal of niet , maar ik hoor hem zeggen dat hij wel tig-duizenden [foto’s] per week bekijkt. Je moet er maar zin in hebben, nietwaar? Maar het schijnt zijn lust in het leven te zijn. Zoekend naar een ‘verhaal’ in een [foto]. Zelf bekruipt mij het gevoel dat hij zoekt naar een onduidelijke ingewikkelde, veel ‘feiten’ bevattende kapstok waar hij zijn verhaaltje aan kan ophangen. Maar goed, het één of het ander, het maakt niks uit. Er zal na parasitaire bezigheid hoe dan ook een wekelijks verhaaltje uit zijn koker rollen. Een goed sjabloon is een goed sjabloon, toch? Tekst zal de [foto] hoe dan ook gaan overheersen. En met zijn loupe zal hij gaan bewijzen dat u en ik werkelijk niet uit onze doppen kijken.

 

Ach, waar maak ik mij in hemelsnaam druk om. ‘Ik zie, ik zie, wat jij niet ziet’ is een spelletje welke je met je kinderen speelt. Je ziet iets in de echte wereld en de anderen mogen raden wat het is. Je mag uitsluitend antwoorden met ja of nee. Is het groter dan een appel? Nee. Heeft het pootjes? Nee. Is het buiten? Nee. Dus binnen? Ja. Is het in de keuken? Ja. Enzovoort….

 

Tja, voordat ik de uitgekozen [foto] goed en wel gezien heb, maar ook als ik de [foto] aandachtig bestudeerd heb, verklapt Hans alle niet bestaande vragen. Erger nog: Hij ziet dingen en verbanden die ik beslist niet kan zien. Hij hoort ook de afgebeelde personen spreken en denken, uiterst wonderbaarlijk. En als een vlijtige middelbare scholier wordt het ook nog eens aangevuld met allerlei wikipedia en google wijsheden. Heerlijk. Het geschreven woord zal waarlijk heersen over het beeld. Zijn fabulaties zijn werkelijk een genot voor den blinden. 

 

Laat ik maar ophouden. Beste Volkskrant, voor welke kinderen is dit kunstzinnig spelletje bedoeld? Hans heeft een hoop zinnige dingen gedaan en geschreven in het verleden. Zijn boek ‘De fotodetective’ is beslist een aanrader. Zonder meer. Alleen die abjecte flauwekul van zijn gepensioneerd geneuzel in “De Aarsman Collectie” koop ik werkelijk niet. Waarom projecteert deze gesjeesde [fotograaf] zijn inbeelding op de inbeelding van een ander, waarmee hij u en mij het zicht ontneemt?

 

Oh help. Welke onverlaat gaat in hemelsnaam met een loupe zitten staren voor een raam?

Dodelijk banaal!

Kees de Graaff. ( Dorrestein 16 september 2019 )

Schrijf je in voor

Mijn Nieuwsbrief

En blijf op de hoogte van mijn nieuwe artikelen. Die uitsluitend zullen gaan over mijn zoektocht en ideëen betreffende [fotografie]

You have Successfully Subscribed!

Pin It on Pinterest

Share This